De rebellerende mens van Albert Camus

De rebellerende mens van Albert Camus

Als God niet meer op zijn troon zit, zelfs zonder troon verder moet, dan heeft de mens zich daar toe te verhouden en moet hij misschien maar zelf de regie in handen gaan nemen. Maar hoe? In Godsnaam? Waar zijn dan de gerechtigheid en de orde, ja de zin van dit leven te vinden? Wat doen we hier eigenlijk? Waarom leven we en is de vraag ‘Waarom is er iets en niet niets?’ zo’n populaire zinsnede? In opstand komen lijkt de enige uitweg die Albert Camus in zijn zeer interessante boek ‘De mens in opstand (l’Homme Revolté) vanuit vele perspectieven filosofisch en politiek benadert. Het werk is een groot essay dat na verschijnen in 1951 zijn breuk met Sartre compleet maakte. Voor sommige Camus-liefhebbers, waar ik mijzelf onder schaar, is De Mens in opstand zijn grootste en meest indringende werk.

Omdat Nietzsche zo’n prominente plaats inneemt in de gehele aanloop naar een denkwerk dat je de ‘filosofie van Camus’ zou kunnen noemen, is het de hoogste tijd om eens wat meer stil te staan bij Camus en specifieker die mens in opstand. Camus kende en herkende het gevaar dat de vrijheid van geest weliswaar een nobel streven kan zijn maar ook een uitputtende strijd en dus geen comfortabel uitgangspunt is. Wie immers boven de ‘wet’ wenst te staan loopt de kans door diezelfde ‘wet’ (lees ‘werkelijkheid’) verpletterd te worden. Wie niet a priori gelooft in wat is, in wat zich aandient, mag misschien eerder een nihilist genoemd worden dan iemand die nergens in gelooft. Maar wanneer ik als liefhebber van zwart/wit fotografie niet meer weet wat zwart en wit zijn en me daar erg vrij onder kan voelen, begint die vrijheid al gauw als een beklemming aan te voelen. Denk ik.

Het Absurde met een kapitale A dat een prominente plek inneemt in het denken van Camus, is voor sommigen een status waarmee de Franse denker en schrijver verder is gegaan dan het nihilisme (*) van Nietzsche. Maar is dat ook zo? In de Mythe van Sisyphus lees je tussen de regels veel Nietzsche maar dan niet expliciet. In De mens in opstand is dat anders. De editie uit 1973 had eerlijk gezegd in mijn kast nogal wat stof gevangen en nodigde ook niet meer echt uit qua vertaling. Ik herlas het werk daarom in de jongere editie uit 2004/2010 waar Martine Woudt er in geslaagd is de vertaling zo uit te voeren alsof de zinnen oorspronkelijk in het Nederlands geschreven zijn. Na het lezen bleef ik met vragen zitten die door de actualiteit worden ingegeven. Maar voor dit blog wellicht interessanter ook met de vraag: het waren zowel Camus als Nietzsche die een strijd leverden met de zinloosheid en vervreemding van het leven, maar zaten beide denkers niet dichter bij elkaar wanneer we het ‘Ja-sagen’ van Nietzsche naast de conclusies en het denkconcept van het Absurde van Camus leggen? Een gevoel van absurditeit dat ons kan overkomen wanneer we duidelijkheid verlangen over de wereld waarin we leven en die we niet eenduidig kunnen krijgen. Een gevoel dat ons ineens kan overvallen wanneer we de wereld niet meer kunnen begrijpen (!). De zin of het doel van dit leven krijgt iets macabers, absurds. Religie komt tegemoet aan deze leegte echter… in de ogen van de jongere Camus rest ons naast de religie niets anders dan de zelfmoord. In zijn Absurdisme kan de betekenis niet door mensen gevonden worden, daarom wilde Camus later ook niet meer als existentialist gezien worden. Maar helemaal niets vinden zoals het nihilisme ook wel eens geduid wordt, is voor Camus een station te ver. Camus komt met een derde mogelijkheid, noem het een tussenvorm, en dat is het aanvaarden van het absurde en proberen een bewuste en intense manier van leven te vinden. Kan hiermee de (moderne) mens zijn vrijheid, als antwoord op het ‘waartoe’ en ‘waarom’, terugkrijgen? Voor Camus is het meer de vrijheid ‘van’, bijvoorbeeld doctrines of het zoeken naar dingen die onmogelijk gevonden kunnen worden, die hij bedoelt. Het concept komt sterk tot uitdrukking in zijn verschillende romans waarbij De Vreemdeling en De Mythe van Sisyphus (waarin de absurde man zich evenals Sisyphus moet realiseren dat de zinloosheid van zijn acties een gegeven is) mij daarin het meest bijstaan. Ook De Pest waar een stad in Algerije (waar Camus in 1913 werd geboren) volledig van de buitenwereld wordt afgesloten, mag je daar aan toevoegen. In zijn weg naar deze tussenvorm heeft Nietzsche een grote rol gespeeld. Voldoende reden dus om de aanwezigheid van Nietzsche specifieker in dit essay wat nader te bekijken.

Maar eerst werpen we nog een korte blik op die andere Franse tijdgenoot, de eveneens mede door Nietzsche gevormde vertegenwoordiger van het existentialisme; Jean-Paul Sartre. Waarom had ik als student al weinig op met deze man. Was het een mix van een veel te hoge populariteit en een zekere zelfgenoegzame uitstraling? Té politiek geëngageerd? Of is het de premisse van een vrije wil die me altijd als conclusie of vertrekpunt heeft tegengestaan? De prominente plek van een eigen verantwoordelijkheid om invulling aan je eigen leven te geven is en blijft me van Sartre wél aanspreken. En dat dit tot een existentiële angst leidt, kán leiden, is evident. Want hoe vullen we dat leven dan zonder een God of gebod? Het onderscheid tussen zijn être-en -soi en être-pour-soi als ook de verschillende manieren van zijn (voor-zichzelf-zijn, in-zichzelf-zijn en zijn-voor-anderen) zijn op zich hoopgevende, want maakbare, componenten in de beschouwingen over het menselijk bestaan. We kunnen hetgeen we willen zijn willen en daarmee binnen bepaalde grenzen realiseren. Dat geldt dan ook voor de betekenis van de dingen en dit leven. Wanneer we in die modus zitten is het nihilisme voor Sartre feitelijk overwonnen. We leven dan toegewijd en betrokken, immers we zijn feitelijk nou eenmaal niet vrij om voor onze gekregen vrijheid te kiezen. Andersom geredeneerd zijn we allemaal opgezadeld met een vrijheid waar we niet vrijwillig voor gekozen hebben. Ik denk in het verlengde hiervan aan het grote werk van Fromm met de titel De angst voor vrijheid zie ook: De angst voor vrijheid  dat in 1941 verscheen en voor mij persoonlijk zoveel meer kracht heeft. Want parallel aan de eigen verworven vrijheden lijkt de ontevredenheid als een trouwe bondgenoot min of meer gelijk op te gaan. Ook Fromm maakte een onderscheid tussen ‘vrij waarvan’ en ‘vrij waarvoor’, een samenspel dat ik wel eens als denkslordigheid in menig discussie ervaar.

Terug naar het beloofde hiernamaals. Wanneer dit in rook is opgegaan lijkt de metafysische beer los. Aangezien het heil zich niet meer in of bij God afspeelt moet het hier op aarde maar een gezicht gaan krijgen. Maar nogmaals; hoe? Geen gemeenschappelijk gedeelde waarden betekent weinig onderling begrip, voor de uitingen daarvan hoeven we niet ver en lang terug te kijken…En als we dat wel zouden doen zien we hoe de antieke Grieken daar hun eigen vormen aan gaven onder andere door hun goden niet te ontkennen maar op afstand te houden. Geen doeloorzaken meer, eeuwig is alleen de kracht die geen doel heeft (Heraclitus). Toch, de mens helemaal wegdenken en losmaken van hetgeen een God wil, het lot, voelt net zo ongemakkelijk als het helemaal overleveren aan iets dat we ‘toeval’ zouden kunnen noemen. Dus wat te doen met onze vrijheden? 

De mens in opstand – hoeveel treffender zou ‘de rebellerende mens’ zijn – kent vijf delen die weer onderverdeeld zijn in hoofdstukken. En al komen er veel grote namen voorbij zoals Marx, Bakoenin, Dostojevski, Tolstoj, Stirner, Sade, Proust (die volgens Camus met de roman en de liefde voor het licht de schepping heeft overgedaan), Stendhal, en Hegel, toch zijn er in de inhoudsopgave naast de Bijbelse Kaïn, slechts twee namen die Camus expliciet noemt; Lautréamont en Nietzsche.

Al in de inleiding wandelt Nietzsche het boek in: ‘Diegenen zijn mijn vijanden die willen vernietigen en niet zichzelf willen herscheppen’ citeert hij Nietzsche. Om er dan zelf aan toe te voegen dat Nietzsche zelf de vernietiger was maar dan wel met de intentie om weer te scheppen, een component dat doorgaans om de een of andere reden minder goed wordt onthouden. En Camus getuigt ook al redelijk direct voor in zijn essay van het besef dat de dood van God voor de opstandige een brug te ver is, hij blijft met de schepper ‘flirten’ al is het dan op een wat ingetogen wijze. De totale wanhoop of ontkenning die de rebellerende mens tekent is psychologisch gezien misschien ook meer een wil tot wanhoop wanneer een God weer eens het heft in handen heeft genomen en ons als niets wetende mensen met lege handen en een gevoel van aangedane onrechtvaardigheid achterlaat.

Fjodor Dostojevski (1863)

Camus brengt sprekende figuren uit de werken van Dostojevski ten tonele (o.a. Boze geesten) maar ook iemand als Iwan uit het fantastische werk De Broers Karamazov. Ook daar neemt de mens het van God over omdat zowel God als de onsterfelijkheid zijn ontmaskerd. Naast een kritiek op de kerk als instituut hekelt de ouwe Rus ook het geloof an sich waardoor wonderen in de ogen van zijn romanpersonage niet langer tot geloof leiden maar juist andersom, wonderen voortkomen uit het geloof. Niets anders dan opstand resteert. Overigens kan ik die prachtige literaire schepping en binnen De Broers Karamazov het verhaal over de Grootinquisiteur van harte aanbevelen!

Het hoofdstuk ‘De absolute bevestiging’ staat bol van Nietzsches geest. Camus begint met een vergelijk tussen Nietzsche en Stirner die God al eerder van zijn sokkel had getrokken. Echter, aldus Camus, voor Stirner leidde dat tot een ‘tevreden nihilisme’ terwijl Nietzsche ‘hoog tegen de muren oploopt’. Volgens Camus zat er bij Nietzsche zelfs een klein beetje jaloezie richting Stendhal wiens uitspraak ‘Het enige excuus van God is dat hij niet bestaat’ graag op zijn eigen conto had willen schrijven. Overigens geeft Camus verderop in zijn essay nog wel enige toelichting op het ‘nihilisme’ dat als begrip door Toergenjew in zijn beroemde en prachtige Vaders en zonen in de persoon van Bazarov gehanteerd, als eerste keer een positieve connotatie kreeg en niet de negatieve uitleg die het in de begin van de 19e eeuw had. Een nihilisme dat in de ogen van Camus, en niet van hem alleen, verantwoordelijkheden oproept en naast de veroordelingen van oorlogsmisdadigers, een van de grote centrale thema’s tijdens de processen in Neurenberg had moeten zijn. Een thema dat de huidige wereld opnieuw braak laat liggen nu teleurstelling en hoop langzaam in woede ontaarden waardoor elke vorm van moreel bewustzijn het aflegt tegen winstmaximalisatie en persoonlijk voordeel. De vernietiging van de mens bevestigt een wezenlijk onderdeel van wie en wat we zijn. 

‘Hoe te leven’ en ‘Waarom te leven’ zijn existentiële vragen die ons ook terugwerpen op een plek in de geschiedenis. Mijn bestaan en mijn bestaansgrond zijn na mijn overlijden geschiedenis. Alle reden om metafysisch in opstand te komen. Camus weet het nog fraaier te formuleren wanneer hij de opstand als een noodzakelijke actie ziet, door zelf scheppend te worden, in woorden vervat: ‘ik kom in opstand dus ik ben’. Moeten we dan scheppend worden door kunst te produceren? Te scheppen van niets tot iets? ‘Geen enkele kunstenaar kan buiten de werkelijkheid’ zegt Nietzsche. Zou niet juist dit dan ook voor de toenemende kudde ‘levenskunstenaars’ gelden? Een ‘opstandige’ beweging die de ijdele wens koestert een stijl of vorm van het leven te vinden. Ook dan geldt; kunst probeert zich in zekere zin tegen de werkelijkheid te verzetten maar zich onttrekken aan diezelfde werkelijkheid wordt knap lastig. Camus vergeet zeker de troostende werking van kunst niet. Kunst, en zijn we dat ook niet als mens an sich wanneer we vorm aan ons leven geven, leert ons volgens Camus dat de mens ‘niet alleen geschiedenis is maar hij ook een bestaansreden in de orde van de natuur kan vinden’. Troost zélf is absoluut niet het doel van Camus, je hebt het immers niet meer nodig wanneer je in opstand tegen je sterfelijkheid blijft door elke dag zo bewust mogelijk te leven, het bestaan te ondergaan, het leven te dóen. Een aspect dat Hannah Arendt nog verfijnder uitgekristalliseerd heeft.

Camus heeft in de jaren ’50 waarin hij zijn werk schreef, oog voor het misbruik dat de nazi’s van Nietzsches werk pleegden. Terwijl Nietzsche juist geloofde in de combinatie van moed en intelligentie, aldus Camus, werd het leven waarover Nietzsche met ‘angst en beven sprak’ gedegradeerd tot een ‘biologie voor huishoudelijk gebruik’. Hij heeft het zelfs over een ‘ras van ongeletterde heren’ die de ‘wil tot macht opdreunden’ en deze als ‘antisemitische misvormdheid’ voor hun rekening namen. Uit Nietzsches naam werd inderdaad die moed gekeerd tégen de intelligentie waardoor de ‘deugd die hem eigen was’ omgeslagen is in het tegendeel; ‘geweld met uitgestoken ogen’, aldus Camus. Dat dit tot dood, verderf en vernietiging leidde is het lot van Nietzsche geworden. Nietzsche is immers een totaal andere dood gestorven, nadat hij het werkelijke leven moeilijk bleek te kunnen betreden en de mensheid een ‘Über’ mens zijn toewenste door de vergoddelijking niet extern maar in de mens zelf te zoeken. Camus wist in die jaren (het grondige internationale Nietzsche onderzoek stond destijds nog maar wankel in de kinderschoenen) dat Nietzsches Übermensch als ‘alibi had gewerkt voor Auschwitz’ maar dat dit nog niet zijn hele filosofie zou moeten veroordelen. “Maar’, voegt hij er aan toe ‘het doet wel vermoeden dat een aspect van zijn logica tot die verschrikkelijke uitersten kon leiden’. Let wel, de vervalsingen van Nietzsches zus Elisabeth deden destijds nog volop in de boekhandel en algemene discussie rondom Nietzsche mee, zie hiervoor onder andere ook: Die Macht des Willens

Logisch denken leidt tot een conclusie die Camus in zijn vijfde hoofdstuk trekt. Dat doet hij in zijn zoektocht naar een stadium voorbij het nihilisme, waar hij aantoont dat de eis van de rebellerende mens tevens ook de grens is van zijn opstand. Wanneer je die grens overschrijdt, bijvoorbeeld de vrijheid van de ander, ontstaat er geweld, terreur en misdaad en dat mag geen opstand meer heten. Sterker nog, dan ís het geen opstand meer. De transcendente invulling of welke God dan ook, mag dan wel verdwenen zijn, het morele gat is gevuld met een nieuwe eigen gevonden moraal; de grens van de rebellie. En dat die rebellie een metafysische vorm heeft, gestoeld op de zinloosheid van dit leven en onze sterfelijkheid, en dus wat anders inhoudt dan de wereldse historische rebellie, is de lezer duidelijk na het lezen van dit fenomenale boek vol krachtige zinnen en filosofische doorkijkjes. Terecht dat deze journalist, schrijver en denker, die door een noodlottig auto-ongeval helaas maar 46 mocht worden, in 1957 de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg.

Dat Camus met dit essay een vooruitziende blik en scherpe analyse van het westerse denken heeft gegeven, zoals we dat ook van Hannah Arendt – die hem schriftelijk liet weten zeer onder de indruk te zijn van De mens in opstand – en menig ander kennen, moge duidelijk zijn. In dit laatste hoofdstuk citeert Camus de scherpe uitspraak van Lazare Bickel die zo mooi optekende: ‘Intelligentie is ons vermogen om in ons denken niet tot het uiterste te gaan, zodat we nog kunnen geloven in de werkelijkheid’. Vertel dat maar eens aan de uitdragers van artificial intelligence waar het woord ‘intelligentie’ in een volkomen verkeerd licht staat. Wetenschap en specifiek techniek kent immers ook vandaag toepassingen die haar eigen oorsprong (vrijheid) weet te verloochenen en hoe intelligent is dat? En dan hebben we het nog niet over het groeiend post-truth gehalte in de politieke arena dat zich met navenant machtsdenken steeds vaker en grensoverschrijdend aftekent. Mijn eerdere oproep ‘Leest Arendt’ mag dus zeer zeker aangevuld worden met ‘leest Camus’. Misschien kan het er toe bijdragen dat de individuele geest wat meer in opstand komt tegen de collectief gemanipuleerde rebellie die haar doel uiteindelijk voorbij zal schieten.

Maar bovenal niet vergeten; ‘leest Nietzsche!’
Een fijne kersttijd en een gelukkig nieuwjaar!

Albert Camus, De mens in opstand, uitgegeven door Olympus/Atlas Contact, 2004/2010, 320 pag., vertaald door Martine Woudt en met een nawoord voorzien van Daan Roovers.

Van Camus verscheen in mei van dit jaar in de serie Privé-domein (nr. 329) van De Arbeiderspers het boek ‘Laatste cahiers’, zijn notities tussen 1951 en 1959, vertaald door Tatjana Daan. 

*) Zie voor het thema nihilisme ook Het Europese nihilisme  naar aanleiding van Het Europese nihilisme van Paul van Tongeren.


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.