Tijdloze woorden van Menno ter Braak
De vlijmscherpe kritiek en analyse die al sinds 1949 veilig opgetekend staan in deel drie van zijn zevendelig verzameld werk (Menno ter Braak, van Oorschot), kreeg vorig jaar een nieuw en verfrissend gezicht in een bescheiden heruitgave. Met maar liefst 16 pagina’s voorwoord voor een essay van 33 pagina’s…, is dat niet wat overtrokken? Nou nee, niet wanneer het over een tijdloos document gaat zoals ‘Het nationaalsocialisme als rancuneleer’ van Menno ter Braak, dat samen met een beschouwing van Bas Heijne, tegen het decor van groeiende sentimenten het lezen meer dan waard is.
Menno ter Braak schreef zijn essay in 1937, midden in de woelige aanloop naar de desastreuse jaren die erop zouden volgen, en drie jaar voordat hij besloot zelf uit het leven te stappen toen in mei 1940 de perspectieven in Nederland en Europa drastisch wijzigden. Al ligt het altijd weer gevoelig om parallellen te trekken en het voorzichtig laveren is met woorden als fascisme en dictatuur, het is maar weer eens gezegd; de geschiedenis zelf herhaalt zich niet, maar het handelen van de mensheid wel.

Uitgeverij van Oorschot en de Stichting Menno ter Braak hebben een tijdje terug de handen ineen geslagen en het wijze besluit genomen het analytisch sterke essay vorig jaar in deze prettig ogende mini-uitgave opnieuw op de Nederlandse markt te brengen. Het antwoord op de vraag of een voorwoord van 16 pagina’s gerechtvaardigd is heb ik hiermee min of meer al gegeven; Bas Heijne schreef een kundige en eveneens zeer lezenswaardige introductie van het essay als ook -voor de lezer die hem nog niet goed kende- van Menno ter Braak zelf, een Nietzsche man van het eerste uur die op deze website niet voor niets al meerdere keren eerder aandacht kreeg.
Was het de pessimist of de realist in ter Braak die hem als secretaris van het ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen’ er niet écht in liet geloven dat zijn schrijverij iets zou uithalen? Ter Braak stoorde zich aan de ogenschijnlijke gezapigheid van Nederlandse maar ook van de uit Duitsland gevluchte schrijvers en intellectuelen. Hij vond dat er wel wat moest gezegd worden en schreef zijn pamflet tegen het opkomende nationaal-socialisme en fileerde haarfijn de tijdloze sentimenten die in de samenleving sluimerden. Met veel moed (volgens Heijne ‘moed der wanhoop’) probeerde ter Braak vanuit zijn sterk op Nietzsche gestoelde gedachten de vinger op de zere plek te leggen, wetende dat hij een roepende in de woestijn zou zijn. Bij Nietzsche had ter Braak er al genoeg over gelezen; de bijwerkingen van democratie en Christendom waarin de gelijkheid van ongelijkheid wordt beleden en de vaststelling van de niet behaalde maar wel beloofde gelijkheid die omslaat in ressentiment. Ter Braak duidt in zijn mooie volzinnen hoe het nationaal-socialisme deze ressentimentgevoelens weet te mobiliseren, tot louter haat omtovert en maakt zelfs het syntactische vergelijk met het kunstzinnige l’art pour l’art maar dan geschreven als ‘haat om haat’.
Rancune en ressentiment zijn niet de meest gebezigde woorden in het huidige discours. In mijn vorige blog (‘Het wendbare verleden. Nietzsche en het postmodernisme‘) komt het veelvuldig voor en het bergt ook alle actualiteit in zich. Maar liever horen en schrijven we woede en haat zodat het niet de elitaire connotatie krijgt want ‘wie ben jij om te bepalen dat ik dingen uit rancune doe of zeg?’ Een opstelling die naar ik verwacht ook een opvolging zal krijgen in discussies rondom vrijheid. Heijne legt in zijn voorwoord onmiskenbaar de brug met 1937. Ter Braak spitte de fenomenen rondom afgunst toen goed door; het is geen randverschijnsel, het heeft niets te maken met een wel of niet ‘elitaire geletterdheid’, links of rechts, arm of rijk, het zit eenvoudigweg opgesloten in ons allemaal. Ik kreeg het zelf vroeger al met de paplepel ingegoten; dat de beschaving niet meer voorstelt dan een zeer dun laagje vernis, en hoe deze fragiliteit met een ‘goede’ mobilisatie van manipulerende benaderingen in zijn ware aard kan worden blootgelegd. Rancune is inderdaad overal vindbaar maar niet overal wordt het identiek aangewakkerd, ook in 2020 niet. In zijn pamflet probeert ter Braak begrip te krijgen voor het fenomeen dat hij aan de oppervlakte brengt; de wrok dat een doel op zichzelf wordt. Feiten of waarheden doen niet meer mee, de haat neemt het over en ontketent krachten die buiten elke rationele weldenkendheid om gaan. De reclame-technische en ideologische gereedschappen zijn al eeuwen oud en ook vandaag zien we dat een gemeenschappelijk vijandbeeld verbroedert. En die vijanden…die zijn er meer dan voldoende, vooral ‘onzichtbaar achter de schermen’ er op uit om een gemeenschappelijke cultuur te ondermijnen. De beloofde gelijkheid is uitgebleven, genoeg stof voor wraak…
Oh über diese wahnsinnige traurige Bestie Mensch! Welche Einfälle kommen ihr, welche Widernatur, welche Paroxysmen des Unsinns, welche Bestialität der Idee bricht sofort heraus, wenn sie nur ein wenig verhindert wird, Bestie der That zu sein!
Deze uitspraak uit Nietzsche’s ‘Zur Genealogie der Moral’ (tweede deel, aforisme 22) heeft ter Braak als voorafje gekozen, naast de bevreemdende woorden van Mussert: ‘Wie hersens en hart heeft moet ontevreden zijn’ die de NSB-leider uitsprak in het verschijningsjaar van het essay, 1937.
Ter Braak windt er geen doekjes om en maakt zijn standpunt direct duidelijk: ‘Het is de gelijkheid als ideaal die gegeven de biologische en sociologische onbestaanbaarheid van gelijke mensen de rancune promoveert tot een macht van de eerste rang in de samenleving; want wie niet gelijk is aan de ander en toch gelijk aan die ander wenst te zijn, wordt in deze samenleving niet onder verwijzing naar standen of kasten op zijn nummer gezet, maar hem wordt een premie toegekend.’ Het is de conclusie die je liever niet trekt maar de rancune lijkt in een democratie als fundamenteel mensenrecht te worden aangemoedigd. Sla de kranten open.

Ter Braak refereert aan zijn werk “Van Oude en Nieuwe Christenen” om te onderstrepen hoe het Christendom in zijn optiek eraan heeft bijgedragen om het ‘egalité’ principe, het gelijk zijn voor God, uit te dragen. Deugden en doelen die ook in het communisme, liberalisme en de democratie wortel hebben geschoten. Buiten de democratie uit zich het ressentiment vaak in een zoektocht naar een gemeenschappelijk verleden (als voorbeeld geef ik o.a. de genocide in Srebrenica die ook een ontlading door en voor rancune kent), maar gelukkig kent de democratie wel het onderscheidende vermogen van de vrijheid om zichzelf te diagnosticeren. Een essentieel onderscheid al kent ook de democratie vele uitingen van psychologische verleidingen zoals de actuele en ver onder maat zijnde informatiebronnen en nieuwsgaring naast de commercie die ik gemakshalve maar even als onze nieuwe religie betitel. Feiten en (on)waarheden buitelen over elkaar heen en de dialoog is ver te zoeken wanneer rancune en wrok de estafettebanen van de discussie zijn. Dialogen en gesprekken in de media zie je maar al te vaak (lees veel te vaak) verzanden in een simpele uitstoot van woorden en opinie zonder dat er een progressie in het denken ontstaat. Haat is primair, de vreemdelingenhaat of de actuele opstand tegen een vrijheid beperkende overheid (door groepen die zich daar al decennialang niet druk om hebben gemaakt), is secundair, en een wetenschappelijke argumentatie of onderbouwde feitelijkheid….die is tertiair. Daar raakt de essentie van ‘Het nationaal-socialisme als rancuneleer’ het huidige populisme en daarom verdient dit geschrift elk jaar weer een nieuw lezerspubliek. Lezers en daarmee burgers die begrijpen hoe propaganda, leugen en ‘fake-news’ een tegenkracht nodig hebben die niet te vinden is op asociale media maar in tegenonderzoek en relativering. Generaties die het belang van waarheidsvinding doorgeven en achter de feiten de belangen en vrije krachten kunnen ontdekken waarmee ze de drijfveren voor het ontstaan van het zoveelste onderzoek of rapport kunnen ontmaskeren.
Tot slot; het ressentiment is gespeend van humor. En spot maar bovenal zelfspot, is een levensader voor een zichzelf controlerende democratische samenleving. Lachen maakt en houdt niet alleen de menselijke conditie maar ook die van een samenleving gezond. De Stichting Menno ter Braak (zie ook www.mennoterbraak.nl) heeft gelukkig het gezonde vertrekpunt genomen om deze heruitgave mede mogelijk te maken. Of je na het lezen als pessimist, optimist of misschien realist de materie beschouwt is uiteraard aan een ieder zelf om te bepalen. Maar een klein ‘Comité van Waakzaamheid’ zou geen overbodige luxe zijn, nu de momenteel nog relatieve stilte van de populistische politiek wellicht bedreigender is dan een ander rondwarend virus…

Voor meer Menno ter Braak op dit blog verwijs ik graag naar mijn bijdrage op 7 december 2017 (‘Want alle verlies is winst’) en van 1 januari 2018 (‘Sterven als een polemist’). En voor algemene en zeer uitgebreide informatie uiteraard naar; www.mennoterbraak.nl.
Voor een andere bespreking verwijs ik ook graag naar een bijdrage van Karsten Meijer voor het Nexus instituut: https://nexus-instituut.nl/review/nationaalsocialisme-als-rancuneleer/
De vertaling van de Nietzsche quote: ‘O, dit krankzinnige treurige mensenbeest! Wat een invallen krijgt het, wat een tegennatuurlijkheid, wat een paroxismen van onzin, wat een beestachtigheid van de idee komt er dadelijk tot uitbarsting zodra het ook maar een beetje verhinderd wordt een beest van de daad te zijn.’ Het aforisme van Nietzsche eindigt overigens met de verzuchting; ‘De aarde is te lang al een gekkenhuis’. (Arbeiderspers 1980, vertaling Thomas Graftdijk).
3 gedachten over “Tijdloze woorden van Menno ter Braak”
Een goede verstandhouding met Nietzsche begint met een goed gesprek met jezelf. Een eerlijk gesprek, een gesprek over de rol die jezelf bewust en onbewust toebedeeld. Rol in psychologische-sociologische zin. We spelen rollen, we construeren onszelf in wat we willen zijn, niet in wat we zijn. Wat gaat daarachter schuil? Welk dier schuilt daar dat liever dier wil blijven, dan zich boven de horizon van het dier uit te tillen(de kernvraag van Nietzsche)? Nietzsche is niet de laatste metafysicus, liever zou ik hem de laatste filosoof willen noemen. Op ontluisterende wijze heeft Nietzsche de hele westerse filosofie ontmaskert van een dier dat zich verlekkerd in het dier zijn. De schakel naar de übermensch is hem te hoog gegrepen, het instinct bevredigen, dat is wat we gelijkstellen aan vrijheid, willen zonder belemmering, een decadente vrijheid, geen vrijheid als wordingsproces. Nietzsche heeft niets met de kudde van doen, de enkelingen uit de kudde wegtrekken, daar is hij duidelijk in. Het individu wiens grootste vijand zijn beste vriend is geworden: de eenzaamheid. Nietzsche is geen snoepwinkel waar je al het lekkere uit kunt eten en de rest kunt laten staan. Voor ons allemaal heeft hij wel iets wat ons niet smaakt: het wijzen naar de ander wat jezelf bent.
Christus aan het kruis:God vergeef hen. Nietzsche dat zijn laatste geestesadem uitademt over de ontferming van een mishandeld paard. Zouden deze twee mythes niet iets tot dezelfde betekenis gebracht kunnen worden? We zijn allemaal kuddedieren dat zich in die instincten bevredigt willen zien, wat is de westerse filosofie anders dan het voorzien in deze behoefte? Een goede verstandhouding met Nietzsche begint met een goed gesprek met jezelf en leren eten wat je ook niet lekker smaakt.