De uitgewiste horizon
Thomas Mann en Friedrich Nietzsche hebben in ‘De uitgewiste horizon’ van Cor Hermans (Boom, 2023) beiden een hoofdrol. De ondertitel van dit gedetailleerde boek luidt; ‘Europa’s obsessie met cultureel verval 1835-1914’ en dan wordt het inderdaad een uitdaging om deze twee taalgrootheden niet mee te nemen in je onderzoek. Zestien Europese steden waarlangs het bijzonder literair en filosofisch vertoeven is, vormen de zestien hoofdstukken in dit bijzonder interessante boek dat op een geheel eigen wijze verhaalt over een obsessie met cultureel verval.
Alhoewel Thomas Mann, of nog specifieker diens epos De Buddenbrooks, de Leitfaden in dit werk van Hermans is, ligt mijn focus voor deze website uiteraard op Friedrich Nietzsche. De sterke verbinding tussen Mann en Nietzsche, en om het bekende viergesternte compleet te maken, ook met Wagner en Schopenhauer, is voor Mann-liefhebbers een uitgemaakte zaak en heb ik al vaker op deze plek gememoreerd. Hermans brengt Nietzsche al redelijk snel ten tonele wanneer hij in zijn hoofdstuk over Lübeck in de genetische afkomst van Thomas Manns ouders (vader Heinrich Noord Duits, moeder Julia uit Brazilië) een verband legt met het apollinische en dionysische element in de opvoeding en het temperament van de opgroeiende Thomas. De aanwezigheid van Nietzsche in het werk en denken van Mann mag dan evident zijn, de positie die het denken van Nietzsche inneemt is ambivalent. Hermans roept in zijn hoofdstuk Travemünde – na de vaststelling dat Nietzsches Wil tot macht gedachte Mann niet zo aansprak – terecht de vraag op of Mann de boodschap van de Übermensch wel op tijd heeft gehoord. Had Mann dan misschien Wagner anders beluisterd of Schopenhauer anders gelezen? Of zoals Nietzsche in Der Fall Wagner zo treffend optekende dat men eerst Wagnerianer moet zijn geweest vooraleer men Wagner kan overwinnen? Een positie die Beaudelaire, die ook ruim aandacht krijgt in dit boek, duidelijk niet heeft ingenomen omdat deze de universele mythe in Wagners muziek ervaart, een connectie met ons bestaan die zelfs een droomtoestand of helderziendheid kan gelijken. Dat de Europese cultuur in de ogen van Nietzsche ziek was is een metafoor die Mann onderschreef maar bij de ‘arts’ Nietzsche volgde er nog een verdere diagnose die het verschil inluidde van lijden aan versus lijden onder. In De Buddenbrooks verduidelijkt Mann evenwel dat het verval waarover hij in de familie vertelt voor hem geen pessimistisch eindpunt is maar ook een verfijning en verhoging, ja zelfs een vergeestelijking van een cultuur inluidt.

Een Europese horizon in de 19e eeuw gaat zeker niet zonder Kierkegaard. Historicus Hermans belicht onder andere de worsteling van de Deen (die vaak met Nietzsche in één adem wordt genoemd) met het poëtisch leven dat in schril contrast staat met de romantiek waar de realiteit, het ‘actueel- reële’, een andere positie krijgt toebedeeld. Een mooie opmerking die dit illustreert is die van Kierkegaard waarin deze stelt dat ‘dichters levende telegraafdraden tussen God en de mensen’ zijn. In het verlengde daarvan behoeft de muziek, de kunstvorm die zonder enige tussenkomst van onze ratio of taal, naar ‘binnen’ gaat misschien nog wel een oppas aangezien het voor Kierkegaard een demonisch territorium is, waar het leven voor Nietzsche nou juist een vergissing zou zijn indien dit territorium niet zou bestaan. Hermans herinnert ook nog aan Doktor Faustus van Thomas Mann waar de muziek ook dit demonische karakter heeft. In Nietzsches geboortejaar (1844) komt Het begrip Angst van Kierkegaard uit. Een lastig werk waarin hij in de verhandelingen over het nihilisme zichzelf soms wat tegen lijkt te spreken. Echter is hij hier veel psychoanalytica een aardige stap voor want is angst niet de basis voor veel verdere driften en gevoelens die ons een leven lang vergezellen? De fundamentele angst die ontstaat wanneer de hele wereld voor ons open ligt en we geen of moeilijk een weg kunnen vinden in het oerwoud van eindeloze mogelijkheden? Een basis voor veel verder denk- en schrijfwerk zoals van Kafka, Sartre, Heidegger en Karl Jaspers? En zeker ook voor Camus.
Hermans ruimt ook plaats in voor Gustave Flaubert, vooral voor diens bekende Madame Bovary. Voor mij een reden om dit werk recentelijk weer eens te herlezen. Hermans vat een van de centrale thema’s mooi samen: ‘De religieuze vorm is een materieel stolsel dat er nooit in slaagt om de onderliggende idee, de geestelijke waarheid, te vatten. Integendeel, de vorm zit het geestelijke in de weg. Onder het sediment van eindeloos veelvormige geloofspraktijken is de geestelijke zuiverheid bedolven geraakt.’ De pessimistische toon die Flaubert in zijn werken aanslaat is niet altijd even goed in biografieën belicht. Hermans geeft er wel degelijk woorden aan en die zijn zonder enige aanpassing op de huidige tijd te plakken. Want hoe volmaakter we als mensen worden, hoe meer we onderdeel zijn van een vermolmende machine die we zelf hebben gecreëerd, is het zoeken met een lantaarn naar de ethiek en datgene wat ons tot sociale wezens maakt. Alles heeft een nut, een doel dat buiten ons ligt, een gewin, het maakt niet uit hoe. Ik schreef er op deze plek al eerder over maar dan in de context van het werk van Hannah Arendt.
En een 19e eeuw zonder Wagner? Dresden is de bakermat waar de revolutie huishoudt en de jonge componist is in die tijd (1848) vol van de ideeën van Proudhon (‘eigendom is diefstal’) en van zijn vriend, die andere bekende anarchist Bakoenin. Het zijn de tegenpolen van de grootkapitalisten zoals Johan Buddenbrook. In retrospectief kunnen we zeggen dat Wagner in deze jaren en onder deze invloed, een politieke en culturele basis heeft gelegd voor zijn verdere carrière en werk dat bol staat van grote vergezichten die tevens vaak een grote psychische component hebben. De symfonische klanken lijken immers vaak voort te komen uit een wereld die hem alleen heeft achtergelaten in het kille besef dat dit aardse leven een onoverkomelijke nietigheid in zich draagt. Hermans wijst in dit kader op de Ring des Nibelungen waar niet alleen de muziek en de mythe elkaar vinden maar ook een kritische houding ten opzichte van privé-eigendom. Dat Onkel Richard zich in zijn latere leven niet liet weerhouden van enige luxe laten we maar even in het dossier waar zoveel andere salonsocialisten zich begeven. Interessanter wordt het nog wanneer Wagner na zijn vlucht uit Dresden in Zürich de denkwereld van Ludwig Feuerbach leert kennen. En dan met name de kerngedachte dat de natuur de transcendentale denkwereld niet nodig heeft die wij als mensen haar toedichten. Wij zijn het die God of goden nodig hebben. Oog in oog met de natuur krijgen wij stervelingen het hondsbenauwd en hebben we de religie of het godsbeeld hard nodig. Wagner sluit aan bij deze gedachten en heeft daarmee al het nodige voorwerk gedaan voordat later een jonge Friedrich Nietzsche zijn leven binnenstapt.
Er zijn zoveel interessante namen te noemen die in dit interessante werk van Hermans de revue passeren; wat te denken van Toergenjev (‘Ivan de zachtmoedige’) die een eigen hoofdstuk toebedeeld krijgt (Baden-Baden, 1867), de schrijver die de jonge Nietzsche en zijn zus al eens per ongeluk ontmoet hebben. En in Frankrijk neemt Baudelaire een belangrijke positie in. Ik voeg er ook graag liefhebbers en kenners van diens werk aan toe: Walter Benjamin, Mallarmé, Proust, Valéry, Gide, Sartre, Derrida een Cioran om enkele te noemen. Zij waren beïnvloed door het werk van Baudelaire die in augustus 1867 overlijdt. Een wezenlijk aspect in diens werk is zijn grote twijfel aan vooruitgangsgeloof. Ik noem de meest recente technologische ontwikkelingen zoals kunstmatige intelligentie (en het bijkans ongebreidelde enthousiasme dat momenteel met weinig kritische reflectie een plek inneemt alsof er gratis voedselpakketten in een hongergebied worden uitgedeeld) als voorbeeld van ontwikkelingen waar de intelligentia uit de 19e eeuw zich ook al aan konden verlustigen; vooruitgangsgeloof. Hoe meer we met schijnzekerheden (de wetenschap zal als moderne variant van het geloof in een reddende god, ons veilig verder in de tijd brengen) de toekomst belichten, hoe meer we los komen te staan van de ethiek die ons bij elkaar houdt. Als dit geen cultuurpessimisme is dan weet ik het niet meer…

En die andere grote Rus die ook vaak samen met Nietzsche wordt genoemd krijgt ook een eigen etalage: Sint Petersburg 1871. Dostojevski neemt een kleine 40 pagina’s voor zijn rekening en dat is meer dan verdiend. Het blijft voor mij onverteerbaar en onbegrijpelijk dat deze Rus uit verrassende hoeken de kritiek krijgt dat het geen literatuur zou zijn, of wat milder uitgedrukt, schrijfsels met een hoog gehalte aan geklets. Maar wat een ‘geklets’! Hermans zoomt in op leven en werk van deze grote literaire verteller en psycholoog. Al is ons gemoed heden ten dage allesbehalve naar het oosten gericht, we zouden een hoop kunnen leren van hetgeen Dostojevski in zijn grote werken naar voren laat komen. Ik denk bijvoorbeeld aan gemeenschapszin dat in de westerse wereld overwoekerd is door zelfbeschikkingsrecht, individuele vrijheden en rechten. Terecht wijst Herman er op dat je met Dostojevski in je achterzak kunt stellen hoe onze maatschappij achteruit holt wanneer we als een stel idioten (dit is mijn typering) achter idolen en techniek aanhollen. Omdat ze er zijn, omdat het kan. Religie in een moderne jas, een moraal die geen moraal is maar een zompig moeras omdat er geen gedachte, geen geest, geen idee bestaat dat het gehele bouwwerk stut. Hermans illustreert mooie aspecten uit de grote werken van Dostojevski. Het nodigt de lezer die nog geen kennis heeft genomen van deze werken enorm uit om alles en iedereen ‘uit’ te zetten om zodoende ruimte te creëren en bijvoorbeeld Misdaad en straf (voorheen Schuld en boete), De Gebroeders Karamazov, Demonen, De Idioot, Aantekeningen uit het dodenhuis of het wat minder volumineuze De speler te lezen.
Die andere grote naam uit het viergesternte, Richard Wagner, krijgt van Hermans nog een hoofdstuk van een slordige 50 pagina’s, weliswaar in combinatie met Nietzsche. Met recht kun je zeggen, want Bayreuth 1874, is een spil waar veel omheen draait. Voor Wagner is zijn grote intellectuele vriend en filosoof Friedrich Nietzsche die twee jaar daarvoor zijn bekende Tragödie aus dem Geise der Musik had gepubliceerd, een zeer welkome gast in Bayreuth. Een werk dat hij nota bene opdraagt aan de componist die hij – toen nog volop – adoreert. Wagner en Nietzsche vinden elkaar in de grote vergezichten, de mythes die de mensen niet meer tot zich nemen en de afkeer van alles wat de mensen weghoudt bij de oerchaos. In dit hoofdstuk geeft Hermans een heldere uiteenzetting over het begrippenpaar apollinisch en dionysisch zodat hij de wat minder in Nietzsche ingevoerde lezer meeneemt naar hetgeen Nietzsche en Wagner elkaar in die jaren doet verbinden. Later zal Nietzsche met de grote componist schoon schip maken omdat hij voor de Duitsers een icoon is geworden en het publiek de decadentie van Wagner niet doorzien. Hermans haalt nog even het Duitse begrip ‘Kranken-Galerie’ van helden en heldinnen aan. Het is een galerie die figuren opvoert waar je volgens Nietzsche de ziekte die Wagner heet (een ‘neurose’) aan kunt afzien. Het is de decadentie die Nietzsche associeert met teloorgang, de neergang in een cultuur en zeker niet een kracht die je brengt bij die aspecten waar een cultuur sterker van wordt en groeit. In de Romantiek ziet Nietzsche zowaar de hang naar de dood en niet de kracht die het leven doet voortleven. En Nietzsche…die wil niet een kind van of een vrucht uit zijn eigen tijd zijn. Het is daarna een niet al te grote stap naar de moralist Nietzsche die de christelijke begrippen Gut en Böse wil verruilen voor Gut en Schlecht en van daaruit naar een heldere uiteenzetting over de Übermensch in Also sprach Zarathustra. Hermans legt zijn vergrootglas ook nog op de verhouding tussen Wagner en Schopenhauer, specifieker op diens werk Die Welt als Wille und Vorstellung en memoreert dat volgens Thomans Mann, Schopenhauer de grootste gebeurtenis in het leven van de componist was. Het zal met name de esthetische transcendentie zijn die Wagner in het werk van Schopenhauer aanspreekt, de algehele ascese die uit de teksten spreekt en die Wagner vanuit zijn eigen wereldvisie vertolkte in muzikale verlossing van de levensgrote vragen waarmee de mensen zichzelf pijnigen. Tristan und Isolde als een ‘opus methaphysicum’ volgens Nietzsche. Terwijl ik dit zo opteken realiseer ik me bij het luisteren naar de Tannhäuser ouverture dat Wagner tijdloos is doorgegaan bij miljoenen liefhebbers waarbij er twee onvermoeid naar zijn muziek bleven luisteren: Thomas Mann en Friedrich Nietzsche.
Mann zal zich in zijn verdere leven als een uitgesproken Nietzsche kenner ontpoppen, dat valt ook in het relaas met de titel Turijn 1888 te lezen. De beginnende krankzinnigheid of wat zachter gezegd ‘geestelijke onmacht’ bij Nietzsche is en blijft bij Nietzsche onderzoekers een ongelooflijk sterke aantrekkingskracht houden. Waar, hoe, waarom raakte de bron die zoveel prachtige teksten voorbracht ontregeld? Net als Hermans heb ook ik in Over Nietzsche gesproken meerdere pagina’s aan de uitdoving van die vulkaan gewijd. Hermans schetst ook de lijnen naar Thomas Mann onder andere naar een gesprek in 1943 met Franz Werfel en Bruno Frank waar Mann zijn medelijden uit richting Nietzsche. Het valt ook te lezen hoe Adriaan Leverkühn uit Doktor Faustus een soortgelijk lot als Nietzsche ondergaat en als een Icarus te dicht bij de zon vliegt. De doorbraak naar een nieuwe, hogere cultuur blijkt voor Leverkühn ook een station te ver. Een pact met de duivel is gauw gesloten wanneer de problemen in tijden van een grote crisis worden ontvlucht. Waar Mann in 1943 op doelde kan zo weer van stof worden ontdaan en op 2025 worden geplakt. De wereldwijde roep om autoritair leiderschap dat zich laat vergezellen door refurbishde mythes is helaas al weer groeiende. De mens, het meest ongedefinieerde dier, blijft met zijn ‘poten’ in de klei van het dierlijke staan terwijl het geestelijk zo graag naar het hogere toe wil, als het even kan zelfs op de troon van God zou willen zitten. De artificieel intelligente mens die zowel figuurlijk als letterlijk een huwelijk aangaat met een niet-dierlijke creatie…De thematiek van de klassieke Faust komt ook in het hoofdstuk over Ibsen terug waar tevens de overwegingen en beschouwingen van Spengler door Hermans worden aangetipt. Een mooi thema van Ibsen (uit zijn De wilde eend) wil ik hier toch even kwijt, in de woorden van Hermans: ‘Ontneem gewone mensen niet hun ‘levensleugen’, verbied ze niet om te blijven geloven in de beschermende illusies die ze voor zichzelf creëren. Wie dat in naam van hogere idealen toch doet, ontneemt hun ‘de brandstof’ waarop hun leven draait en verwoest hun zelfgeschapen geluk.’

Als afsluiter van het tweede deel van De uitgewiste horizon komen we in Moskou terecht, en wel in 1897. Een prachtige beschouwing over Tsjechov, de grote verteller in de Russische taal uit het einde van de 19e eeuw. Hermans brengt mooi linkjes naar Thomas Mann boven water zoals het essay uit 1954 met de titel Versuch über Tschechow. De lezer krijgt het leven van Anton Tsjechov (1860-1904) nog een keer toegelicht. Hermans zoekt en vindt de overeenkomsten met Thomas Mann en wijst er bijvoorbeeld op dat de figuren die Tsjechov ten tonele voert (en hij heeft er een heleboel op zijn naam staan!) in zekere zin net zo lebensunfähig zijn als de figuren uit de vroegere verhalen van Thomas Mann. En ook met Nietzsche weet hij een fraaie connectie te leggen, want Tsjechov schreef, dit even als voorbeeld, in 1888; ‘In onze zieke tijden, waar Europese samenlevingen verpletterd zijn geraakt door passiviteit, verveling door het leven en ongeloof, waar er overal een afkeer van het leven en angst voor de dood regeert (…), waar zelfs de beste mensen achteroverleunen en hun nietsdoen rechtvaardigen door het ontbreken van een omlijnd doel in het leven, zijn helden even noodzakelijk als de zon.’ Woorden die veel op de kritiek van Nietzsche lijken wanneer hij over het Europese nihilisme schrijft. De filosoof met wie Tsjechov volgens een brief ‘graag eens een hele nacht in een treincoupé of op een boot zou willen praten’ al was hij de Duitse taal niet echt meester.
Het derde en laatste deel van deze interessante studie opent met een uitvoerige uiteenzetting over Sigmund Freud. Hermans schrijft ook in dit hoofdstuk met een uiterst plezierige pen waardoor de lezer elke keer weer verder bladert in de door hem aangehaalde verbindingen tussen grote namen in die 19e eeuw. Misschien is dit wel zijn geheim; biografische gegevens wisselen af met verrassende connecties waardoor er een totaaloverzicht ontstaat dat aangenaam verhaalt over die bijzondere eeuw, met de intellectuele kleuring in het bijzonder. Hierdoor worden naast de uitgebreide verhandelingen over Thomans Mann en Nietzsche ook Lou Andreas-Salomé (de ‘verbinding’ tussen Nietzsche, Rilke en Freud), Multatuli, Zola of Twain in geschiedkundig perspectief meegenomen. Mann zag in Freud veel van Schopenhauer terug omdat drift en wil tegen elkaar aan schuren. Hermans verwoordt het treffend door ons intellect als de bestuurder (de ruiter) te zien maar in feite slechts de dienaar van de Wil (het ongetemde paard) is. Dat Nietzsche al voor Freud een grote betekenis voor de psychologie is geweest laat Hermans ook niet onbenoemd. De menselijke psyche speelt nou eenmaal op elke menselijke activiteit een significante rol en is daarmee een algemeen geldend ‘diagnostisch instrumentarium’, een visie die Nietzsche in zijn eigen bewoordingen al eerder aandroeg dan in Freuds Het onbehagen in de cultuur. De nuance: bij Freud voert veel van zijn theoretisch bouwwerk terug naar de seksuele drift en de doodsdrift terwijl Nietzsche het een andere naam gaf: De Wil tot macht. Ook in de kritische opstelling tegenover de religie (een ‘illusie’) of de technische vooruitgang vindt je bij Nietzsche en Freud overeenkomstige driftanalyses, althans als je onvermogen en ontevredenheid tot de aanstichters van een drift mag zien. Met al onze applicaties en apparaten komen we steeds dichterbij de prestaties van een door onszelf gecreëerde god maar groeit ons behagen met hetzelfde tempo mee. Onbewust weten we dat onze zwaktes hetzelfde blijven en al onze hulpmiddelen daar niets aan veranderen. Ondertussen groeit onze afhankelijkheid en zijn we de mate waarin we hulpbehoevenden zijn aan het voeden. Freud gaf er de bijzonder naam Prothesengott aan. Wat te denken bij een algehele elektriciteitsuitval van pak ‘m beet een week? Onze ‘protheses’ gaan verder dan de kaakprothese van Freud.

In het hoofdstuk Bad Tölz (de plek waar de familie Mann vanaf 1909 in hun vakantiehuis de zomermaanden verblijft) komt Hermans weer terug bij Thomas Mann. En al staat voor het betreffende landhuis de uitspraak ‘Der Mensch soll um der Güte und Liebe willen dem Tode keine Herrschaft einräumen über seine Gedanken’ (Hans Castorp in Der Zauberberg) in hout gegraveerd, in de beschrijving voel je als lezer soms de beklemming die deze familie, ondanks alle rijkdom, heeft moeten doorstaan. Het is vaak beschreven en zelfs prachtig verfilmd (ik kan een ieder de DVD box Die Manns uit 2001 met Armin Müller-Stahl als Thomas Mann van harte aanbevelen) hoe de familie, en de pater familias in het bijzonder, tegen de achtergrond van het opkomende nazisme een weg zocht. Hermans beschrijft het met een erudiete pen en legt op meerdere plekken de verbindingen met diverse werken van de Nobelprijswinnaar Thomas Mann bloot. Maar ook met hetgeen Mann de fatalistische onderwerping aan het feitelijke noemt. In de woorden van Hermans: ‘de Duitse ziel is waarlijk faustiaans, donker en abgründig, dat maakt haar afkerig van de oppervlakkige westerse verbeterdrift, die steeds maar weer de bestaansgrond van het ‘negatieve’ ontkent en alle hoop vestigt op het ‘positieve’.’ Ik zou willen toevoegen dat die Duitse ziel diepte wil en als geen ander weet dat er door licht de facto ook duisternis bestaat. En terecht is dan ook de opmerking dat Mann met Nietzsche in verbinding blijft staan door diens Amor Fati concept. Al zijn er wat accentverschillen, hij deelt met Nietzsche de ethos van de overgave aan het leven. Een affirmatie van dit bestaan, een ‘Ja-sagen’ dus zeker niet te verwarren met de duistere negativiteit die hij bij Spengler (‘Nietzsches slimme aap’, lees na-aper) in diens Der Untergang des Abendlandes vindt. Mann zal zich in zijn lezing Von deutscher Republik (1922) dan ook distantiëren van Spenglers onheilsprofetieën al blijft hij net als zovelen (waaronder ik mijzelf schaar) een haat/liefde verhouding met dat magnum opus houden. Hermans onderbouwt zijn betoog met mooie parafrases uit Der Zauberberg, in mijn ogen een van de mooiste werken in de wereldliteratuur. Gelukkig blijft Thomas Mann ‘hot’ en staat hij dit jaar (zijn 150e geboortejaar) in Duitsland volop in de schijnwerpers, getuige de vele biografieën en onthullende briefwisselingen die er zijn verschenen.
Hermans wil zijn eigen horizon allesbehalve uitwissen en weet voor de lezer die de eerste 500 pagina’s gelezen heeft zijn hoofdstukken in een epiloog op een prettige wijze samen te vatten. Hij is zijn rondreis door Europa van de 19e eeuw begonnen met Thomas Mann en kwam onder anderen via Dostojevski, Nietzsche (tegenover het vooruitgangsgeloof en het christelijke zondebesef plaatst hij de esthetische resignatie die kracht put uit de wrede schoonheid in ons fundamenteel onzekere bestaan en erkent de menselijke nietigheid in het immense universum, aldus Hermans), Ibsen, Tsjechov en Freud weer terug bij de geestelijk vader en moeder van de Buddenbrooks. Al heeft De uitgewiste horizon, Europa’s obsessie met cultureel verval (1835-1914) geen cliffhanger nodig, ik ga hier toch niets over de epiloog schrijven. Deze erudiete studie heeft een prettig leesbaar boek opgeleverd waarin de grootsheid van de literatuur, filosofie en historische ontwikkeling van de besproken 80 jaar op een boeiende wijze aan de lezer worden gepresenteerd.
Cor Hermans: De uitgewiste horizon, Europa’s obsessie met cultureel verval (1835-1914), 621 pagina’s inclusief uitgebreid notenregister en zakenregister (Boom Uitgevers, 2023)
2 gedachten over “De uitgewiste horizon”
Ik heb het boek ook gelezen en sluit me aan bij dit mooie verslag. Nietzsche komt inderdaad veel in dit boek voor. Net als Thomas Mann een verbinding in de verschillende hoofdstukken.
Hoi Stephan,
Wat een mooi, uitgebreid en smeuïg artikel over dit boek. Roept een gevoel van honger op om het te willen lezen.